Rechtbank Zeeland-West-Brabant beslist dat de integrale waarde van een perceel tot de maatstaf van heffing voor de integratieheffing hoort, ook als een andere belastingplichtige in het verleden BTW heeft betaald over hetzelfde perceel.
Twee natuurlijk personen (P2 en P3) komen na diverse kort op elkaar volgende overdrachten in bezit van een voormalig bankgebouw, dat nog korte tijd als basisschool in gebruik was. De natuurlijk personen sluiten een aannemingsovereenkomst om turnkey een woon/zorgcomplex te bouwen. Na ingebruikname in 2013 wordt het gebouw aan een stichting verhuurd. De Belastingdienst legt vanwege een integratielevering een naheffingsaanslag op. Voor de kosten van de grond wordt de laatste aankoopprijs van het perceel in aanmerking genomen (inclusief kosten). In geschil is de maatstaf van heffing voor de integratieheffing.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant beslist dat de integrale waarde van de ter beschikking gestelde onroerende zaken als maatstaf van heffing voor de integratieheffing geldt. Het Hof van Justitie heeft in het arrest ‘Gemeente Vlaardingen’ (C-299/11, V-N 2012/57.18) beslist dat de integratielevering niet mag leiden tot BTW-heffing over ter beschikking gestelde goederen, voor zover deze belastingplichtige in het kader van de voorafgaande belastingheffing al BTW over die waarde heeft betaald.
Als een ander dan belastingplichtige in het verleden BTW heeft betaald voor het perceel, dan betekent dat niet dat de waarde niet meer in de heffingsmaatstaf wordt begrepen. Verder beslist de rechtbank dat de maatstaf van heffing voor de integratieheffing de integrale waarde van de elementen betreft, inclusief belastingen, rechten en heffingen en bijkomende kosten, maar exclusief BTW.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 3
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Omzetbelasting
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 21 maart