Op 9 mei 2010 is de vader (hierna: erflater) van belanghebbende, X, overleden. X en zijn zus zijn de erfgenamen. Erflater woonde tot zijn overlijden samen met A in zijn eigen woning. Na het overlijden van erflater is A in de woning blijven wonen. De WOZ-waarde van de woning bedroeg € 394 000 voor het kalenderjaar waarin de verkrijging plaatsvond. Op 14 oktober 2002 hebben erflater, A en X en zijn zuster een overeenkomst gesloten. Daarin is bepaald dat A na het overlijden van erflater nog een jaar vrij van huur in de woning mag blijven wonen. X en zijn zus hebben de woning in hun aangifte erfbelasting opgenomen voor een waarde van € 236 400, zijnde 60% van de WOZ-waarde op de peildatum 1 januari 2009. Zij zijn er hierbij vanuit gegaan dat de woning ten tijde van de verkrijging werd verhuurd aan A. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van verhuur en stelt de waarde vast op € 376 270. Tijdens de bezwaarfase overweegt dat de inspecteur dat de leegwaarderatio moet worden gesteld op 79% De woning moet dan voor een bedrag van € 311 260 in aanmerking worden genomen. X komt in beroep. In geschil is voor welke waarde de woning bij het bepalen van de verschuldigde erfbelasting in aanmerking moet worden genomen. Rechtbank Leeuwarden overweegt dat de overeenkomst het gebruik van een woonruimte betreft dat naar zijn aard slechts van korte duur is. Dit brengt mee dat afdeling 4 van titel 4 van Boek 7 BW niet van toepassing is. Het waarderingsvoorschrift van artikel 21, achtste lid, SW 1956 kan niet worden gevolgd. Artikel 10a van het UB SW kan ook niet worden toegepast. De door X bepleitte leegwaarderatio van 60% kan reeds hierom niet aan de orde zijn. Zowel voor het geval de overeenkomst als een recht van gebruik en bewoning als voor het geval de overeenkomst als een derdenbeding moet worden aangemerkt, moet de woning dan voor een waarde van € 376.270 (€ 394 000 minus € 17 730) in aanmerking worden genomen (art. 21, dertiende lid, SW). Deze waarde is hoger dan de waarde die bij de uitspraak op bezwaar is vastgesteld. De rechtbank stelt de waarde vast op € 311 260 aangezien X in beroep niet in een nadeliger positie mag worden gebracht. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Schenk- en erfbelasting
Instantie: Rechtbank Leeuwarden
Editie: 26 april