Belanghebbende, X, is agrariër. In de loop van 2003 stoot X de varkenstak af, waarna het akkerbouwbedrijf overblijft. Vanaf medio oktober 2003 werkt X bij een buxuskweker. In juni 2003 richt X een stichting en een bv op. De aandelen van de bv worden voor 4,44% geplaatst bij X en de andere aandelen bij de stichting, waarvan de heer C voorzitter is. De stichting leent daarvoor geld van X tegen 4% per jaar. Medio juni 2003 gaat X met de bv een maatschap aan, die terugwerkt tot op 1 januari 2003. Binnen de maatschap wordt de onderneming uitgeoefend. Met betrekking tot ruim 12 hectare grond sluiten X en de bv op 10 december een pachtovereenkomst. Vijf dagen later draagt X zijn aandeel in de maatschap over aan de bv, zodat de onderneming geheel voor rekening en risico van de bv wordt gedreven. Bij de aanslagregeling wijkt de inspecteur af van de aangifte IB. Als X in december zijn aandeel in de maatschap overdraagt aan de bv, gaan de cultuurgronden over naar zijn privévermogen; volgens X tegen de waarde in verpachte staat maar volgens de inspecteur tegen een waarde vrij van pacht.
Hof 's-Hertogenbosch (MK II, 23 december 2011, 11/00424, V-N 2012/21.2.1) stelt vast dat de zeggenschap in de stichting - anders dan X doet voorkomen - volledig bij X berust, zodat X wordt geacht houder te zijn van alle aandelen van de bv. X en de bv zijn niet te beschouwen als willekeurige derden. Het hof oordeelt vervolgens dat de verpachting van de grond aan de bv zijn oorzaak vindt in de aandeelhoudersrelatie tussen X en de bv. Met een willekeurige derde zou X niet een vergelijkbaar pachtcontract hebben gesloten, zonder compensatie voor het vermogensverlies ten gevolge van de verpachting. Het door X geleden vermogensverlies kan hij niet ten laste van de winst brengen. X moet de cultuurgronden bij de staking van de eenmanszaak, in verband met de overdracht van zijn maatschapsaandeel aan de bv, overbrengen naar zijn privévermogen tegen de waarde in het economisch verkeer. De boekwinst op de gronden bedraagt € 397.941, waarop de landbouwvrijstelling tot € 370.641 van toepassing is. Het verschil van € 27.300 valt daar niet onder, omdat één perceel een waarde in het economisch verkeer heeft van € 106.700 en een WEVAB van € 79.400. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van X ongegrond. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.12