De Hoge Raad oordeelt dat het nieuwe verzoek om herziening kennelijk ongegrond is. X stelt vergeefs op eigen initiatief schriftelijk contact te hebben gehad met de Belastingdienst, omdat hij achteraf twijfels had bij de juistheid van zijn boekhouding en de aangiften.

X houdt via een Stichting Particulier Fonds (SPF) een – inmiddels verkocht – belang in vastgoed op Bonaire. De verkoopopbrengst is gestort op een bankrekening van een bv van zijn broer. Rechtbank Gelderland geeft X wegens het opzettelijk doen van een onjuiste IB-aangifte een taakstraf van 80 uur en een boete van € 10.000. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden doet deze straf geen recht aan de ernst van de feiten. Er volgt een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan drie voorwaardelijk. X gaat vergeefs in cassatie (zie HR 9 maart 2021, 19/05809, art. 81 lid 1 Wet RO). X deed eerder een herzieningsverzoek, omdat zijn boekhouder was teruggekomen op de voor X belastende verklaring (zie V-N Vandaag 2021/2314). Thans vraagt X opnieuw herziening aan. In de aanvraag stelt hij zelf reeds in 2012 schriftelijk contact te hebben gehad met de Belastingdienst. X zou toen het vermoeden hebben uitgesproken dat zijn broer opzettelijk met de boekhouding heeft geknoeid, waarvan X de dupe van is geworden. De boekhouder verklaart thans dat X destijds als 'achterligger' van de SPF geen toestemming voor de verkoop heeft gegeven en dat de opbrengst ook nooit naar de bv van zijn broer had mogen gaan.

De Hoge Raad oordeelt dat het nieuwe verzoek om herziening kennelijk ongegrond is. Zo doet de enkele omstandigheid dat X op eigen initiatief contact zou hebben gehad met de Belastingdienst, omdat hij achteraf twijfels had bij de juistheid van zijn boekhouding en de aangiften, niet af aan het oordeel van het hof dat X opzettelijk zijn betrokkenheid bij de SPF heeft verzwegen en het niet verantwoorden van de behaalde winst daaruit. Er is ook niet aan de eis voldaan dat X bij zijn aanvraag aannemelijk moet maken dat en waarom drie getuigen zijn teruggekomen op hun voor X belastende verklaringen. De bij de aanvraag gevoegde verklaringen – elk voor zich en in onderling verband beschouwd – zijn dus geen gegeven als bedoeld in art. 457 lid 1 onderdeel c WvSv.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wetboek van Strafrecht 457

Algemene wet inzake rijksbelastingen 69

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht, Strafrecht

Instantie: Hoge Raad (Strafkamer)

Editie: 14 juli

34

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen