De heer X maakt met succes bezwaar tegen zijn IB-aanslag. Later is een aanmaning naar X gestuurd en is een dwangbevel aan hem betekend. X gaat afzonderlijk in bezwaar tegen de aanmanings- en betekeningskosten. In beide bezwaarschriften is door zijn gemachtigde verzocht om toekenning van een bezwaarkostenvergoeding.De bezwaren zijn gegrond verklaard. In geschil is of desondanks terecht geen bezwaarkosten zijn toegekend. Later krijgt X alsnog een vergoeding van in totaal € 61,50. De beide bezwaren zijn als samenhangend aangemerkt en er is uitgegaan van de wegingsfactor 0,25 ('zeer licht'). Niet in geschil is dat het beroep gegrond is, aangezien de ontvanger pas nadat beroep is ingesteld een vergoeding voor de bezwaarkosten heeft toegekend.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat de motivering van de wegingsfactor “de eenvoud van de zaak blijkt uit het kort en bondig toewijzen in zijn uitspraak op bezwaar” onvoldoende is om deze tot 0,25 te beperken. Gelet op het belang en de ingewikkeldheid van de zaak had de wegingsfactor 0,5 ('licht') toegepast moeten worden. De bezwaren tegen de aanmaning en het betekenen van het dwangbevel zijn wel terecht aangemerkt als samenhangende zaken. Zowel de verschuldigdheid van de aanmaningskosten als de kosten van dwangbevel vloeien namelijk voort uit de invordering van de aanslag. Het maakt dus niet uit dat er afzonderlijke en niet (nagenoeg) gelijkluidende bezwaren zijn ingediend. X heeft dus recht op de bezwaarkostenvergoeding van € 125. Voor de vergoeding van de beroepskosten wordt uitgegaan van de wegingsfactor 0,5 omdat in beroep uitsluitend de hoogte van de bezwaarkosten in geschil is. X krijgt aldus een proceskostenvergoeding van € 501.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:75
Algemene wet bestuursrecht 7:15
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Invordering
Instantie: Rechtbank Den Haag
Editie: 25 april