Rechtbank Den Haag oordeelt dat de Belastingdienst onvoldoende bewijst dat sprake is van BTW-fraude in de handelsketen tussen bv B, als onderdeel van X, en de Britse vermoedelijk frauderende afnemers.
X is een fiscale eenheid BTW die bestaat uit A bv, B bv, C bv. B bv is een groothandel in ferrometalen en ferrohalffabricaten. B bv levert in 2016 metalen aan zeven Britse afnemers, waarbij B bv het BTW-nultarief wegens intracommunautaire leveringen toepast. Bv B voldoet aan de materiële en formele voorwaarden voor de toepassing van dit BTW-nultarief. Voor deze leveringen start de FIOD een strafrechtelijk onderzoek bij onder meer bv B, omdat de zeven Britse afnemers in het Verenigd Koninkrijk zouden hebben gefraudeerd met de BTW. Naar aanleiding van de strafrechtelijke onderzoeken van de FIOD, onderzoekt de Belastingdienst de BTW-aangiften 2016 van X en bv B. De Belastingdienst weigert de toepassing van het BTW-nultarief op de leveringen aan de zeven Britse afnemers en legt een BTW-naheffingsaanslag op.
In de strafrechtelijke procedure (Rechtbank Amsterdam, 26 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:2282) oordeelt de Rechtbank Amsterdam dat zij op basis van het dossier niet kan vaststellen dat BTW-fraude heeft plaatsgevonden in de handelsketen tussen bv B en de zeven Britse afnemers.
Rechtbank Den Haag oordeelt, net als de Rechtbank Amsterdam in de strafrechtelijke procedure, dat zij niet kan vaststellen dat en in welke schakel(s) van de handelsketen(s) waar bv B, als onderdeel van X, deel van uitmaakte, BTW-fraude zou zijn gepleegd en wat die BTW-fraude inhield. De Belastingdienst bewijst onvoldoende dat sprake is van BTW-fraude in de handelsketen tussen bv B en de Britse afnemers. Daarom wordt de BTW-naheffingsaanslag vernietigd. Aan de beoordeling of X wist of had moeten weten dat de BTW-fraude plaatsvond in de keten komt de rechtbank niet toe.
Lees ook het thema Btw-(carrousel)fraude.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 9
Wet op de omzetbelasting 1968 Tab II-A