X werkt tot aan zijn pensioen voor de Wereldbank. Voor zijn pensioen heeft hij een werknemersbijdrage van $ 300.000 betaald. De werkgeversbijdrage van de Wereldbank bedraagt $ 600.000. In zijn IB-aangifte geeft X zijn pensioen niet in box 1 aan, maar in box 3. De inspecteur is van mening dat op grond van art. 3.82 onderdeel c Wet IB 2001 een bedrag van € 69.570 in box 1 is belast en een bedrag van € 382.635 in box 3 (als rechten op periodieke uitkeringen). Volgens X is dit in strijd met het gelijkheidsbeginsel van art. 26 IVBPR. Hij stelt dat bij uitkeringen op grond van een pensioenregeling van een internationale organisatie enerzijds en ‘reguliere’ pensioenuitkeringen en uitkeringen op grond van een pensioenregeling van een andere mogendheid anderzijds sprake is van een gelijke behandeling van ongelijke gevallen. Volgens X bestaat er geen objectieve en redelijke rechtvaardiging om die gevallen in gelijke zin te regelen. Hij is van mening dat alleen de gekapitaliseerde waarde van de uitkering ten aanzien van de werkgeversbijdrage tot de rendementsgrondslag van box 3 behoort.

Hof Den Haag oordeelt dat de inspecteur het Wereldbank-pensioen van X terecht gedeeltelijk in box 1 heeft belast. Er is geen strijd met het gelijkheidsbeginsel van art. 26 IVBPR. Het hof overweegt daarbij dat de bepalingen van art. 3.82 Wet IB 2001 ertoe leiden dat uitkeringen op grond van een pensioenregeling in de IB-heffing worden betrokken, tenzij de aanspraak belast is geweest met LB of IB. Hierdoor worden pensioenen van een andere mogendheid, pensioenen van een internationale organisatie en reguliere pensioenen gelijk behandeld. De wetgever is de hem toekomende ruime beoordelingsvrijheid niet te buiten gegaan door de pensioenuitkeringen van X tot het loon te rekenen. Het hof verwijst hierbij naar de wetsgeschiedenis. Het gelijk is aan de inspecteur.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten 26

Wet inkomstenbelasting 2001 3.82

Wet inkomstenbelasting 2001 1.7