Naast beleggingen en bank- en spaarrekeningen, beschikt X ook over een woning. Deze woning is voor de helft eigendom van X en voor de helft van zijn vader. Vader huurt het deel van de woning van X voor € 2856 per jaar. In geschil is voor welke waarde deze woning bij X in de box 3-heffing moet worden betrokken en hoe hoog het werkelijk rendement is. De inspecteur berekent de gecorrigeerde (zakelijke) huuropbrengst van de woning op € 4410 en de ongerealiseerde waardestijging van de woning op € 29.000. X stelt de huuropbrengst vast op € 2856 en de ongerealiseerde waardedaling van de woning op € 920.
Hof Den Haag oordeelt dat de waardestijging van de woning in 2021 € 17.980 bedraagt. Het hof gaat daarbij uit van de WOZ-waarden 2021 en 2022. Daarbij overweegt het hof dat de door vader betaalde huur niet zakelijk is. De huurprijs voor de toepassing van art. 17 lid 2 Uitv.besl. IB 2001 wordt dan gesteld op 3,5% van de WOZ-waarde, zodat een leegwaarderatio van 62% van toepassing is. Bij de berekening van het werkelijke rendement merkt het hof op dat art. 17 lid 3 Uitv.besl. IB 2001 niet de voorwaarde stelt dat voor het vaststellen van het werkelijke rendement de ontvangen huur gecorrigeerd moet worden naar een zakelijke huur. Het hof stelt het door X behaalde werkelijke rendement uiteindelijk vast op € 12.308. Dit is hoger dan hetgeen is vastgesteld in de aanslagen van X (€ 3547). Het gelijk is aan de inspecteur.
Wetsartikelen:
Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 17
Wet inkomstenbelasting 2001 5.20
Wet inkomstenbelasting 2001 5.2