X werkt als Rijnvarende voor een Liechtensteinse werkgever. X is het er niet mee eens dat de inspecteur zijn verzoek om vrijstelling van PVV-premies niet honoreert en gaat in beroep. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X sociaal verzekerd en dus premieplichtig is in Nederland op grond van de door de Svb afgegeven A1-verklaring. De Belastingdienst en de belastingrechter zijn namelijk aan die verklaring gebonden. De rechtbank is verder van mening dat de Wet IB 2001 geen basis biedt voor verrekening van in Liechtenstein ingehouden werknemerspremies. Verrekening kan, op grond van art. 73 lid 2 EG-Verordening 987/2009, alleen aan de orde komen nadat de Svb premies van het bevoegde orgaan van Liechtenstein heeft ontvangen. In de Wet IB 2001 is verder ook geen grondslag te vinden voor aftrek van de in Liechtenstein afgedragen premies. Het wetsartikel waar X naar verwijst, art. 3.16 lid 9 Wet IB 2001, is namelijk niet van toepassing op een belastingplichtige die inkomsten uit dienstbetrekking geniet. Wel heeft X, op grond van de werkkostenregeling (art. 3.84 Wet IB 2001) voor het jaar 2017 recht op een aftrek van 1,2% van het van zijn werkgever genoten loon. De rechtbank kent een aftrek van € 570 toe. Daarbij gaat de rechtbank niet in op de vraag of het belastbare loon naar een te laag bedrag is vastgesteld, omdat de inspecteur geen beroep heeft gedaan op interne compensatie.
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de werkkostenregeling weliswaar van toepassing is ten aanzien van X, maar dat het loon van X eerder te laag dan te hoog vastgesteld. De rechtbank heeft het loon en het belastbaar inkomen uit werk en woning voor 2017 ten onrechte verminderd. Het hof vernietigt dan ook de uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de IB-aanslag 2017. Het hoger beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.84
Wet inkomstenbelasting 2001 3.16
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch
Rubriek: Inkomstenbelasting, Premieheffing
Editie: 8 april
Informatiesoort: VN Vandaag