Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de verbouwing als geheel niet als één investeringsgoed is aan te merken. Het totaal van de uitgevoerde werkzaamheden heeft namelijk niet geresulteerd in het aanbrengen van één nieuw constructief deel dat tevoren niet bestond aan een ander, reeds bestaand investeringsgoed (de woning).

X drijft een agrarische onderneming, en heeft geopteerd voor btw-heffing. In 2006-2007 verbouwt hij de tot zijn onderneming behorende woning. In geschil is de aftrek van de voorbelasting. X stelt dat alle voorbelasting aftrekbaar is. Volgens X vormt de verbouwing namelijk één investeringsgoed.

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt, onder verwijzing naar de jurisprudentie van de Hoge Raad en het Hof van Justitie EU, dat de verbouwing als geheel niet als één investeringsgoed is aan te merken. Volgens het hof heeft het totaal van de uitgevoerde werkzaamheden niet geresulteerd in het aanbrengen van één nieuw constructief deel dat tevoren niet bestond aan een ander, reeds bestaand investeringsgoed (de woning). Verder overweegt het hof dat de verbouwing wel heeft geleid tot meerdere investeringsgoederen, maar dat niet kan worden gezegd dat alle werkzaamheden tot één, gemengd gebruikt, investeringsgoed hebben geleid. Ook merkt het hof nog op dat werkzaamheden, hoe ingrijpend ook, die een goed slechts de oorspronkelijke functie teruggeven, niet als vervaardiging van een nieuw (investerings)goed kunnen worden aangemerkt. Volgens het hof vormt de aanbouw in zijn geheel een investeringsgoed. X heeft uiteindelijk recht op aftrek van 40,5% van de voorbelasting.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de omzetbelasting 1968 15

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Omzetbelasting

Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden

Editie: 13 april

5

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen