Hof Den Haag oordeelt dat X voor haar werkzaamheden voor kantoor X aangemerkt moet worden als ondernemer voor de IB. De stelling van de inspecteur dat X alleen ondersteunende werkzaamheden verricht, snijdt geen hout.

Belanghebbende, X, en haar echtgenoot Y hebben (gezamenlijk) verschillende ondernemingen. X heeft ook een eenmanszaak, kantoor X. Naar aanleiding van een boekenonderzoek stelt de inspecteur zich op het standpunt dat niet X, maar Y, kantoor X drijft. X bezit volgens de inspecteur geen gekwalificeerde administratieve, boekhoudkundige en/of fiscale achtergrond. De aan het drijven van de onderneming verbonden werkzaamheden zijn/worden uitsluitend, dan wel nagenoeg uitsluitend verricht door Y en X heeft geen dan wel een verwaarloosbaar aandeel in die werkzaamheden. Het feit dat het bedrijf op naam van X staat is volgens de inspecteur onvoldoende om de onderneming fiscaal aan haar toe te rekenen. Voor zowel de inkomsten- als omzetbelasting wordt Y als (enig) ondernemer beschouwd. X wordt niet als ondernemer voor de inkomstenbelasting en omzetbelasting aangemerkt. In geschil zijn aan X opgelegde aanslag IB/PVV 2004 met een verliesvaststellingsbeschikking en de navorderingsaanslagen IB/PVV en premie Ziekenfondswet over datzelfde jaar.

Hof Den Haag oordeelt dat X voor haar werkzaamheden voor kantoor X aangemerkt moet worden als ondernemer voor de IB. De stelling van de inspecteur dat X alleen ondersteunende werkzaamheden verricht, snijdt geen hout. De door de inspecteur geschatte winst moet worden gehalveerd in verband met het winstaandeel van Y. De inspecteur heeft het verlies in de verliesvaststellingsbeschikking niet te laag vastgesteld. Het hof honoreert verder het beroep op het vertrouwensbeginsel als het gaat om het ondernemerschap van Y voor haar andere activiteiten (zie ook Hof Den Haag 2 mei 2017, nr. 15/00894 e.a., ECLI:NL:GHDHA:2017:1270). Verder oordeelt het hof dat het verdedigingsbeginsel niet eist dat X wordt gehoord voorafgaande aan het uitbrengen van het controlerapport. Een controlerapport is niet een besluit waarop dit beginsel betrekking heeft. Verder wijst het hof het verzoek van X om een dwangsom en een proceskostenvergoeding af. Wat dat laatste betreft heeft X niet aannemelijk gemaakt dat Y op zakelijke basis rechtsbijstand heeft verleend voor X.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.4

Algemene wet bestuursrecht 8:75

Algemene wet bestuursrecht 4:17

Algemene wet bestuursrecht 7:2

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Hof Den Haag

Editie: 24 mei

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen