Bij beschikking van 29 december 2013 stelt de inspecteur de gedifferentieerde premie voor de Werkhervattingskas (beschikking Whk) voor het jaar 2014 voor X bv vast op 2,11%. Van dit percentage ziet 0,7% op een opslag in verband met het individuele werkgeversrisicopercentage. Hierbij wordt rekening gehouden met de voor X bv betaalde ZW-uitkeringen in 2012 (€ 22.849,04) en het gemiddelde premieloon in 2008 tot en met 2012 (€ 5 mln). Het bedrag van € 22.849,04 ziet op een uitkering aan één ex-werknemer van X bv. Deze werknemer had zich een maand voor afloop van zijn jaarcontract ziek gemeld. X bv is het niet eens met de opslag van 0,7%. X bv wijst er daarbij op dat zij in 2014 een extra bijdrage moet betalen die hoger is dan het jaarsalaris van de zieke werknemer en dat de bijdrage in de volgende jaren zal oplopen tot een extra bijdrage van in totaal € 200.000. Hof Amsterdam oordeelt dat de Wfsv en het Besluit Wfsv onverbindend zijn voor zover zij een materiële terugwerkende kracht impliceren die op grond van de criteria van het crisisheffingsarrest (Hoge Raad 29 januari 2016, nr. 15/03090, V-N 2016/7.18) niet te verenigen is met artikel 1 EP EVRM. Volgens het hof voldoet de regeling namelijk niet aan de eis van een fair balance tussen de ermee gediende doelen van algemeen belang en de financiële nadelen die er voor individuele premieplichtigen, en met name X bv, uit voortvloeien. Het hof vermindert het bij beschikking vastgestelde gedifferentieerde premiepercentage Whk met 0,7% tot 1,41%. De staatssecretaris gaat in cassatie.
Advocaat-generaal Wattel concludeert dat er sprake is van een onvoorzienbaar materieel terugwerkend effect van geenszins verwaarloosbare omvang. De A-G wijst er daarbij op dat de onvoorzienbaar materieel terugwerkende kracht van de premiedifferentiatie zit in het baseren van het gedifferentieerde premiepercentage voor latere jaren op gegevens uit niet-meer-beïnvloedbare jaren van vóór de invoering én vóór de aankondiging van die differentiatie. Verder acht de A-G de door het hof gekozen oplossing, vermindering van de premiecomponent ZW-lasten met de opslag van 0,7 procentpunt op het landelijke rekenpercentage, de best denkbare. De A-G adviseert de Hoge Raad om het cassatieberoep ongegrond te verklaren.
Wetsartikelen:
Wet financiering sociale verzekeringen 38
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Premieheffing
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
Editie: 11 september