A BV, B BV en C BV zijn betrokken bij de exploitatie van coffeeshops. Naar aanleiding van een onderzoek legt de inspecteur diverse VPB-(navorderings)aanslagen op aan de BV’s. Volgens hem hebben zij namelijk meer winst genoten dan is aangegeven. De winst is afgeroomd door hogere inkoopkosten in de boekhouding op te nemen dan de werkelijke kosten. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de voor 2010 en 2011 opgelegde VPB-navorderingsaanslagen in stand moeten blijven. Voor die jaren kan de administratie niet als grondslag dienen voor de fiscale winstberekening. Volgens de rechtbank is het aannemelijk dat in die jaren winst is afgeroomd door hogere inkoopkosten in de boekhouding op te nemen dan de werkelijke kosten. Voor de jaren 2012 - 2014 geldt dat de inspecteur niet aannemelijk maakt dat de winst is afgeroomd. De rechtbank wijst er daarbij op dat de bedrijfsvoering in die jaren afwijkt van de bedrijfsvoering in de voorgaande jaren. Verder hebben er ook geen contante stortingen meer plaatsgevonden bij de Luxemburgse bank.
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat, naast de aanslagen voor de jaren 2010 en 2011, ook de aanslagen voor de jaren 2012 - 2014 in stand blijven. Ook voor die jaren moet de bewijslast namelijk worden omgekeerd en is de schatting van de inspecteur van de afroomwinsten redelijk. Het hof acht daarbij onder andere een memo van de belastingadviseur van de BV’s van belang. Het hof acht de in dit memo beschreven gang van zaken aannemelijk en stelt op grond van de boven water gekomen informatie vast dat het afromen tot eind 2014 is doorgegaan, ook nadat het storten bij de Luxemburgse bank zou zijn gestopt. Het gelijk is aan de inspecteur.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.25
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch
Rubriek: Vennootschapsbelasting, Inkomstenbelasting
Editie: 28 november
Informatiesoort: VN Vandaag