A is directeur en enig aandeelhouder van belanghebbende, bv X. Bv X vormt samen met bv Y een fiscale eenheid voor de Vpb. De activiteit van bv Y is beleggen in woningen voor de sociale verhuur. In 2005 verkoopt bv Y verhuurde woningen aan de kinderen van A, en aan A zelf, voor een waarde beneden de WOZ-waarden van de woningen. Een aantal van de woningen wordt binnen vijf jaar met flinke winsten doorverkocht. De boekwinsten op de verkoop van deze woningen neemt bv X in 2005 op in een herinvesteringsreserve. Volgens de Inspecteur zijn de overeengekomen koopsommen voor de woningen niet zakelijk. Hij corrigeert de winst met een navorderingsaanslag Vpb 2005. Hof Den Haag is van oordeel dat de inspecteur over een nieuw feit beschikt om na te vorderen. Pas tijdens een onderzoek in 2009 is de inspecteur bekend geworden met het feit dat de panden door Y bv zijn verkocht aan met haar gelieerde partijen, te weten de dga en zijn kinderen. De inspecteur kon en hoefde dit niet eerder te weten. Het hof acht door de inspecteur, rekening houdend met een uitpondscenario, aannemelijk gemaakt dat de waarde van de panden ruim € 1 miljoen hoger is dan de overeengekomen prijs. Gelet op de kennis van X bv (althans van haar dga) van de markt is zij volgens het hof voorts bewust van het voordeel dat zij aan haar aandeelhouder doet toekomen. Het hof oordeelt dat de gecorrigeerde winst niet kan worden toegevoegd aan de herinvesteringsreserve van X bv omdat op het moment van vervreemden van de woningen de bedoeling aanwezig was om A en zijn kinderen te bevoordelen. De daarop volgende vermogensverschuiving sluit een herinvesteringsvoornemen uit zodat niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor het vormen van een herinvesteringsreserve. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van X bv ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Vennootschapsbelasting
Instantie: Hof Den Haag
Editie: 14 september