Hof Den Haag oordeelt dat het niet voldoen aan de aflossingsverplichting van de effectenlening bij verkoop van de effectenportefeuille wordt aangemerkt als winstuitdeling. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
X is directeur-grootaandeelhouder van A bv en heeft geld geleend van deze bv. Op 31 december 2011 bedraagt de totale schuld van X aan A bv € 5.362.946. X heeft een bedrag van € 1.030.098 geleend voor de financiering van een effectenportefeuille, een bedrag van € 535.876 ten behoeve van de eigen woning en een bedrag van € 3.796.972 in rekening-courant. De over de verschillende geldleningen verschuldigde rente wordt steeds in rekening-courant bijgeschreven. In de geldleningsovereenkomst van de effectenlening is vastgelegd dat X de geldlening moet aflossen bij verkoop van de effecten. De effecten zijn in delen verkocht, in 2011 het laatste deel. X gebruikt de opbrengst van de verkoop van de effecten om een privé-krediet bij de ABN Amro af te lossen en niet de effectenlening. X is, gezien zijn financiële situatie, niet in staat om de effectenlening af te lossen. De inspecteur stelt daarom dat sprake is van een winstuitdeling ter grootte van de effectenlening en de bijgeschreven rente. De inspecteur verwijt X met opzet onjuist aangifte te hebben gedaan en heeft een vergrijpboete opgelegd.
Hof Den Haag (V-N 2021/11.1.3) stelt vast dat sprake is van een nieuw feit. De inspecteur hoefde het dossier van A bv niet te beoordelen voor het afhandelen van de aanslag IB/PVV 2011. De inspecteur hoefde ten tijde van het opleggen van de (primitieve) aanslag IB/PVV 2011 redelijkerwijs ook niet te weten van de aflossingsverplichting en de verkoop van de effectenportefeuille. X had de effectenlening moeten aflossen, maar heeft daartoe niet de mogelijkheid en kan ook de rente niet voldoen. Daarmee heeft een (definitieve) vermogensverschuiving plaatsgevonden van A bv naar X, waarvan beide partijen zich bewust zijn geweest. X heeft met opzet onjuist aangifte gedaan, zodat de vergrijpboete terecht is opgelegd. Het hoger beroep van X is ongegrond. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16
Wet inkomstenbelasting 2001 4.12
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hoge Raad
Editie: 15 februari