A-G Niessen is van mening dat het middelpunt van iemands maatschappelijke leven voor de eigenwoningregeling beslissend is. Voor art. 3.111 Wet IB 2001 kan namelijk slechts één woning het hoofdverblijf zijn.
De heer X en zijn echtgenote kopen in 2009 een vrijstaande woning voor € 2.425.000. Later in dat jaar verkopen zij de woning en een perceel duingrond aan een daartoe opgerichte stichting. Ten behoeve van X en zijn echtgenote is vervolgens een erfpachtrecht gegeven op de woning en de grond. In 2009 en 2010 betalen zij een erfpachtcanon van € 49.988 respectievelijk € 178.512. In geschil is of de woning kwalificeert als eigen woning en of de erfpachtcanons aftrekbaar zijn. Volgens Hof 's-Hertogenbosch kwalificeert de woning niet als eigen woning. X maakt niet aannemelijk dat de woning in 2009 en 2010 zijn centrale levensplaats is. X werkt en overnacht in 2009 en 2010 namelijk vaker in een (veel kleiner) appartement elders en X neemt in die omgeving deel aan sport- en verenigingsleven. X stelt in cassatie primair dat het hof bij de beoordeling of de woning het ‘hoofdverblijf’ is, ten onrechte in uitgegaan van de rechtspraak inzake art. 4 AWR.
Advocaat-Generaal Niessen is van mening dat het middelpunt van iemands maatschappelijke leven voor de eigenwoningregeling beslissend is. Voor art. 3.111 Wet IB 2001 kan namelijk slechts één woning het hoofdverblijf zijn, terwijl vaste rechtspraak van de Hoge Raad over art. 4 AWR niet uitsluit dat iemand zowel een woonplaats in Nederland kan hebben als in het buitenland. X klaagt er vergeefs over dat het hof onvoldoende acht slaat op de objectieve kenmerken van de woning en aan de feitelijke leefpatronen van X en zijn echtgenote een groter gewicht toekent. De vraag waar iemand zijn centrale levensplaats heeft, wordt namelijk wezenlijk bepaald door de feitelijke gedragingen van die persoon. Ook de wettelijke term ‘hoofdverblijf’ wijst op de keuze die iemand met betrekking tot zijn verblijfplaats maakt en niet naar bijvoorbeeld de grootte van de woning. Ten overvloede merkt de A-G op dat het in overeenstemming is met het doel van de wet dat de woning niet als eigen woning kwalificeert, ondanks dat er niemand anders woont. De bedoeling van de wet is juist dat er maar één eigen woning is en eventuele andere woningen in box 3 worden belast. De A-G concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep van X.
Lees ook het thema Eigenwoningregeling.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 4
Wet inkomstenbelasting 2001 3.111
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
Editie: 18 februari