Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat belanghebbendes woning een eigen woning in de zin van de uitzendregeling is ondanks dat de woning op grond van bruikleenovereenkomsten ter beschikking staat aan derden. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
X heeft een eigen woning. Van 7 november 2007 tot en met 23 september 2014 is X door zijn werkgever uitgezonden naar Rusland, waar hij een woning huurt. Op 24 september 2014 keert X terug naar zijn woning. Vanaf 15 december 2008 woont X' dochter gelijktijdig met één of meer studentes in de woning op grond van bruikleenovereenkomsten. X merkt de woning in de jaren 2010 tot en met 2014 aan als eigen woning. In die jaren geeft X negatief inkomen uit eigen woning aan. De inspecteur legt over deze jaren navorderingsaanslagen IB/PVV op. In geschil is of de woning kwalificeert als eigen woning in de zin van de uitzendregeling (art. 3.111 lid 6 onderdeel a Wet IB 2001).
Hof 's-Hertogenbosch (V-N 2019/17.1.1) oordeelt dat belanghebbendes woning kwalificeert als eigen woning in de zin van de uitzendregeling. Het hof volgt X' stelling dat uit de met de dochter en de studentes gesloten bruikleenovereenkomsten volgt dat een kraakwachtsituatie is overeengekomen. Dat de term “kraakwacht” niet in de overeenkomsten is genoemd, acht het hof niet van belang. X' hoger beroep is gegrond.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Lees ook het thema Eigenwoningregeling
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.111 lid 6