Hof Amsterdam oordeelt dat de woning van A en B tot het ondernemingsvermogen van vof X behoort. Vof X moet BTW aangeven over het privégebruik van de woning. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
A en B zijn echtgenoten en vennoten van vof X. Zij kopen grond, waarop zij een woning bouwen. Tevens zijn A en B maat in een maatschap. A en B merken de woning volledig aan als ondernemingsvermogen van hun maatschap. De maatschap sluit een huurovereenkomst met vof X voor de verhuur van de kantoor- en bedrijfsruimte. De inspecteur stelt dat vof X over 2013 tot en met 2015 te weinig omzet aangeeft in verband met een fictieve dienst, bestaande uit de verhuur van de woning. A en B stellen dat de woning niet behoort tot het ondernemingsvermogen van vof X. Over 2016 legt de inspecteur een naheffingsaanslag BTW op in verband met onttrekking van de woning door beëindiging van de onderneming. Vof X gaat in hoger beroep.
Hof Amsterdam (V-N 2022/20.1.3) oordeelt, onder verwijzing naar HR 17 december 2021, 19/05647, BNB 2022/23, V-N 2022/2.11, dat de woning tot het ondernemingsvermogen van vof X behoort, aangezien zij de macht had om als eigenaar hierover te beschikken. De naheffingsaanslagen BTW over 2013-2015 zijn dan ook terecht opgelegd. Ook oordeelt het hof dat de onderneming per 1 januari 2016 is beëindigd, zodat per die datum sprake is van een onttrekking van de woning aan het vof-vermogen. De naheffingsaanslag BTW over januari 2016 is daarom eveneens terecht opgelegd. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 4