X is eigenaar van een woning en verzoekt op 9 april 2019 de heffingsambtenaar hem een WOZ-beschikking 2019 te verstrekken. X verwijst in het slot van zijn brief naar art. 28 lid 1 Wet WOZ. De heffingsambtenaar weigert dit verzoek omdat vanwege een bezwaarschrift tegen de WOZ-waarde 2018 de WOZ-waarde 2019 nog niet is vastgesteld. X gaat in bezwaar en lopende het bezwaar neemt de heffingsambtenaar alsnog een (reguliere) WOZ-beschikking 2019. Rechtbank Den Haag oordeelt dat X als belanghebbende recht had op een WOZ-beschikking ex. art. 28 Wet WOZ (medebelanghebbendebeschikking) en dat nu de heffingsambtenaar deze beschikking pas in bezwaar heeft genomen X aanspraak maakt op een kostenvergoeding.
Hof Den Haag oordeelt dat reguliere belanghebbenden die nog geen gewone WOZ-beschikking hebben ontvangen niet op grond van art. 28 Wet WOZ afgifte van een WOZ-beschikking kunnen afdwingen. X heeft als eigenaar van de woning recht op een reguliere WOZ-beschikking ex. art. 22 Wet WOZ en komt om die reden niet in aanmerking voor een medebelanghebbendebeschikking ex. art. 28 Wet WOZ. Dat wordt niet anders door het feit dat X veel langer heeft moeten wachten dan de wettelijke termijn van acht weken voor het geven van een ‘reguliere’ beschikking. Het hof corrigeert de uitspraak van de rechtbank, X heeft dus geen recht op een bezwaarkostenvergoeding.
Wetsartikelen:
Wet waardering onroerende zaken 28
Wet waardering onroerende zaken 24
Wet waardering onroerende zaken 22
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Waardering onroerende zaken
Instantie: Hof Den Haag
Editie: 3 juni