Belanghebbenden zijn eigenaren van woonboten in Amsterdam. Zij ageren tegen de stijging van de precariobelasting (liggeld).
Rechtbank Amsterdam verwerpt de grieven van de woonbooteigenaren tegen de stijging van de precariobelasting (liggeld) voor hun woonboten in Amsterdam. De gemeenteraad heeft bij het voorbereiden en vaststellen van de verordening precariobelasting de negatieve gevolgen voor de woonbootbewoners betrokken. De rechtbank respecteert de politieke afwegingen die de raad heeft gemaakt en het maatschappelijke gewicht dat de raad heeft toegekend aan de betrokken belangen. De stijging van de precariobelasting is weliswaar fors (van € 6,69 in 2019 naar € 9 tot € 11 in 2020), maar daar staat tegenover dat het tarief sinds 1995 met gemiddeld slechts 12 eurocent per jaar is verhoogd. De stijging van 2019 naar 2020 is de uitkomst van een politiek proces geweest, waarbij de gemeenteraad rekening heeft gehouden met de gestegen grondprijzen en huurprijzen. Het tarief leidt niet tot een willekeurige of onredelijke belastingheffing. De opbrengstlimiet van art. 229b Gemeentewet is niet van toepassing op de precariobelasting. De gemeenteraad mocht het tarief afhankelijk stellen van het stadsdeel en was niet verplicht om het tarief te differentiëren naar de voorzieningen van de ligplaats. De rechtbank keurt ook de grondslag voor de precariobelasting goed, die bestaat uit een rechthoek ter grootte van de lengte maal de breedste maat van de boot. De heffingsgrondslag is weliswaar grofmazig, maar niet willekeurig en leidt niet tot een onredelijke belastingheffing.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van lagere overheden
Instantie: Rechtbank Amsterdam
Editie: 3 mei