X is eigenaar en gebruiker van een object waarin X hulp biedt aan volwassenen, jongvolwassenen en ouderen met psychische problemen. Er wordt langdurige behandeling en ambulante behandeling aangeboden. In geschil is de vraag of de heffingsambtenaar de woondelenvrijstelling van art. 220e Gemeentewet had moeten toepassen voor belastingjaar 2017 en 2018.
Rechtbank Overijssel oordeelt dat de heffingsambtenaar de woondelenvrijstelling had moeten toepassen. Niet in geschil is dat het object een niet-woning is. De bewijslast voor de toepassing ligt bij X. Uit de jurisprudentie blijkt dat het verblijf in een instelling het karakter heeft van wonen, indien personen in die instelling verblijven vanwege hun behoefte aan zorg en niet in hun oorspronkelijke woonomgeving kunnen blijven, en hun verblijf (in het algemeen) naar zijn aard geen tijdelijk karakter heeft maar als duurzaam moet worden aangemerkt. Dat is niet het geval indien sprake is van verblijf in een instelling met het oog op kortdurende behandeling. Volgens de rechtbank heeft het verblijf op de afdelingen FPA en ouderen met psychische problemen wel een duurzaam karakter, zodat voor dat gedeelte de woondelenvrijstelling geldt. Het door X genoemde percentage van 38,43% is te hoog. Uitgaande van de totale vloeroppervlakte bedraagt de woondelenvrijstelling 15,62%. De ondergrond wordt voor hetzelfde percentage toegerekend aan woondelen. De aanslagen OZB-gebruikersbelasting worden verminderd.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van lagere overheden
Instantie: Rechtbank Overijssel
Editie: 17 februari