De Hoge Raad oordeelt dat gemeenten wanneer ze op verzoek van een belanghebbende een WOZ-beschikking ex. art. 28 Wet WOZ opleggen, niet gebonden zijn aan de waarde in de eerdere WOZ-beschikking ex. art. 22 Wet WOZ.
Belanghebbende, X, wordt na het overlijden van zijn vader met zijn zus eigenaar van een woning in de gemeente Vught. X vraagt bij de gemeente als medebelanghebbende WOZ-beschikkingen voor de woning aan voor de jaren 2014 en 2015. In die beschikkingen ligt de WOZ-waarde lager dan in de WOZ-beschikkingen die de vader eerder van de gemeente heeft ontvangen. X stelt dat dit niet is toegestaan. Hij maakt aanspraak op een proceskostenvergoeding.
De Hoge Raad oordeelt dat gemeenten wanneer ze op verzoek van een belanghebbende een WOZ-beschikking ex. art. 28 Wet WOZ opleggen, niet gebonden zijn aan de waarde in de eerdere WOZ-beschikking ex. art. 22 Wet WOZ. In dit geval betekent dit dat de gemeente bij het afgeven van de WOZ-beschikkingen aan X een lagere waarde mocht hanteren dan de waarde zoals vermeld in de eerdere WOZ-beschikkingen voor de vader. De rechtsregel die de Hoge Raad heeft gegeven voor een subjectmutatiebeschikking (ex. art. 26 Wet WOZ) geldt ook voor de medebelanghebbendebeschikking van art. 28 Wet WOZ (zie HR 21 juni 2013, V-N 2013/38.7). Ook een beschikking ex. art. 28 Wet WOZ behelst een nieuwe waardevaststelling. Het oordeel van het hof van deze strekking, berust niet op een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van X ongegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 7:15
Wet waardering onroerende zaken 28
Wet waardering onroerende zaken 22
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Waardering onroerende zaken
Instantie: Hoge Raad
Editie: 21 september