Rechtbank Oost-Brabant oordeelt dat een drinkwaterbedrijf niet deelt in de WOZ-waarderingsuitzondering voor natuurterreinen en (afval)waterzuiveringsinstallaties. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).

X is eigenaar en gebruiker van een waterproductiebedrijf van drinkwater. In geschil is of zij aanspraak kan maken op de WOZ-waarderingsuitzonderingen voor natuurterreinen en (afval)waterzuiveringsinstallaties.

Rechtbank Oost-Brabant (V-N 2020/28.23) oordeelt dat een drinkwaterbedrijf niet deelt in de WOZ-waarderingsuitzondering voor natuurterreinen en (afval)waterzuiveringsinstallaties. Wat betreft de eerste waarderingsuitzondering overweegt de rechtbank dat X als hoofddoel heeft het produceren van drinkwater en niet het behoud van natuurschoon. Dat de waarderingsuitzondering alleen geldt voor rechtspersonen die uitsluitend natuurterreinen beheren en niet voor rechtspersonen die naast het beheer van natuurterreinen ook andere activiteiten verrichten, is geen discriminatie (vgl. HR 28 juni 2013, V-N 2013/38.29). Het beroep van X op de waarderingsuitzondering voor (afval)waterzuiveringsinstallaties slaagt ook niet. De taak van X bestaat niet uit het zuiveren van riool- en afvalwater, maar uit het zorgen voor de drinkwatervoorziening. Dat grondwater wordt gekwalificeerd als ‘schoon’ afvalwater doet hieraan niet af. Het gelijk is aan de heffingsambtenaar. Het beroep van X is alleen gegrond omdat partijen op zitting overeen zijn gekomen dat de WOZ-waarde dient te worden verlaagd naar € 8,1 miljoen.

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Uitvoeringsregeling uitgezonderde objecten Wet waardering onroerende zaken 1

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Waardering onroerende zaken

Instantie: Hoge Raad

Editie: 17 februari

32

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen