Belanghebbende, X, stelt hoger beroep in bij Hof Amsterdam. Tijdens de mondelinge behandeling van zijn beroep dient X een wrakingsverzoek in. De wrakingskamer van Hof Amsterdam besluit onder verwijzing naar ‘de pilot externe wrakingskamer' de wrakingszaak op grond van art. 62b Wet RO te verwijzen naar de wrakingskamer van Hof Den Haag. Aan het einde van de mondelinge behandeling bij Hof Den Haag besluit X ook de raadsheren van die wrakingskamer te wraken. Dit tweede wrakingsverzoek wordt afgewezen waarna de behandeling van het eerste wrakingsverzoek wordt hervat. Als reden voor wraking noemt X onder meer dat Hof Amsterdam zijn verzoek om de zaak te verwijzen naar de wrakingskamer van Hof Arnhem-Leeuwarden of een ander hof dan Hof Den Haag heeft afgewezen. X acht Hof Den Haag niet bevoegd om kennis te nemen van zijn wrakingsverzoek.
De wrakingskamer van Hof Den Haag acht zich op grond van art. 62b Wet RO bevoegd kennis te nemen van het wrakingsverzoek van X en ziet geen aanleiding voor verwijzing van het verzoek. Daarbij merkt de wrakingskamer op dat tegen een verwijzingsbeslissing geen rechtsmiddel openstaat. De wrakingskamer wijst het verzoek af omdat X de gestelde betrokkenheid van de raadsheren bij misdrijven niet aannemelijk heeft gemaakt.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:15