X bv verwerft eind 2014 aandelen in E en komt overeen dat zij management- en directiediensten verleent. A, 55,5% aandeelhouder in X, stelt twee commissarissen aan in de raad van commissarissen van E. De inspecteur stelt dat de managementovereenkomsten niet de economische en commerciële realiteit weergeven en dat X geen ondernemer voor de omzetbelasting is. Volgens de inspecteur is X bv geen moeiende houdster, doordat feitelijk de commissarissen de managementdiensten verrichten zoals overeengekomen tussen X bv en de groepsmaatschappijen van A. De rechtbank stelt X bv in het gelijk. De inspecteur komt in hoger beroep.
Hof Amsterdam oordeelt dat X bv ondernemer is voor de omzetbelasting. Uit facturen en overeenkomsten blijkt dat X bv de managementdiensten aan E verricht. Het staat X bv vrij om te bepalen hoe zij feitelijk de prestaties aan E levert. De inspecteur slaagt er niet in te bewijzen dat X bv zich niet bemoeit met deze managementprestaties. Het hoger beroep is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 7