X bezit 50% van de aandelen in vennootschap A en 50% van de aandelen in vennootschap B. De verkrijgingsprijs van de aandelen in vennootschap A bedraagt voor X € 9.000. Bij de oprichting van vennootschap B zijn de aandelen door X volgestort door inbreng van een zeilschip ter waarde van € 100.000. In 2016 zijn de vennootschappen A en B ontbonden. Vennootschap B heeft vanaf 2012 geen aangiften Vpb ingediend en daarnaast is er geen administratie bijgehouden na 2012. Na bezwaar is een verlies uit aanmerkelijk belang vastgesteld van € 9.000. In geschil is of X een aanvullend verlies uit aanmerkelijk belang in aanmerking mag nemen.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X niet slaagt in de op hem rustende bewijslast. X maakt niet aannemelijk dat hij ter zake van vennootschap B een verlies uit aanmerkelijk belang heeft geleden. Hij heeft weliswaar stukken overgelegd waaruit volgt dat hij het schip ter waarde van € 100.000 heeft ingebracht, maar X heeft de gang van zaken ten aanzien van de jaren 2012 t/m 2016 niet onderbouwd met schriftelijke stukken. Het beroep is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 7.5
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Editie: 17 februari