X is in 1997 opgericht in Luxemburg en bezit onroerende zaken in Nederland. Per 1 april 2018 is een in Nederland wonende ondernemer geregistreerd als de UBO. In 2010 sluit X een huurovereenkomst met een BV, vertegenwoordigd door de UBO, voor de verhuur van een terrein. De inspecteur legt een ambtshalve VPB-aanslag 2018 op naar een belastbaar bedrag van € 21.150. Volgens X is het belastbaar bedrag echter nihil. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X om persoonlijke redenen haar winstmogelijkheid heeft prijsgegeven en dat de fiscale winstberekening daarom moet worden gecorrigeerd. Uit de overgelegde documentatie blijkt namelijk dat het terrein in 2018 zakelijk werd gebruikt door anderen dan X. Ook wordt telkens verhuurd aan partijen die zijn verbonden met (de UBO van) X. Volgens de rechtbank maakt de inspecteur een zakelijke huurprijs van € 21.150 aannemelijk. De aanslag blijft in stand. X gaat in beroep.
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat inspecteur aannemelijk maakt dat vanaf 1 april 2018 een zakelijke huur tot de winst van X moet worden gerekend. Sinds die datum staat het terrein namelijk geheel ter beschikking van de UBO van X. Volgens het hof zou X, indien zij het terrein in gebruik zou hebben gegeven aan een onafhankelijke partij, daarvoor een vergoeding hebben bedongen. Met betrekking tot de hoogte van de huur is de inspecteur er echter niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat deze € 21.500 bedraagt. De inspecteur maakt volgens het hof niet een hogere huur aannemelijk dan € 13.500 (5% van de verlaagde WOZ-waarde van € 270.000). Met kosten is terecht geen rekening gehouden. Het ligt op de weg van X om de kosten aannemelijk te maken, maar X komt slechts met blote beweringen over het kostenniveau. Het hof verlaagt de aanslag.
Wetsartikelen:
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8
Wet inkomstenbelasting 2001 3.8
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch
Rubriek: Vennootschapsbelasting
Editie: 24 januari
Informatiesoort: VN Vandaag