Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de rechtbank de zaken terecht naar de inspecteur heeft teruggewezen. Tussen X en de inspecteur bestaat namelijk verschil van mening over de feiten en de waardering daarvan voor de beslechting van het geschil: of de activiteiten een bron van inkomen vormen.De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 Wet RO).
X procedeert over de jaren 2008-2010 over de vraag of zijn activiteiten een IB-onderneming vormen, of dat er sprake is van ROW. Rechtbank Noord-Nederland en Hof Arnhem-Leeuwarden oordelen dat X geen IB-onderneming drijft. X maakt tegen de aanslagen voor de jaren 2011-2014, waarbij de winst weer wordt gecorrigeerd, geen bezwaar. Ook in zijn IB-aangifte 2016 presenteert X, volgens de inspecteur tegen beter weten in winst uit onderneming. Nu er geen sprake is van een bron van inkomen, en X daarvan op de hoogte is, passeert de inspecteur het hoorverzoek van X. Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat de inspecteur het hoorverzoek niet had mogen passeren. Volgens de rechtbank komt in de procedure over het jaar 2015 namelijk voor het eerst de vraag aan de orde of er sprake is van een bron van inkomen. De rechtbank heeft in die procedure op 15 november 2018 uitspraak gedaan. Nu de inspecteur al op 28 september 2018 (IB 2016) en 2 november 2018 (IB 2017) uitspraak heeft gedaan op de bezwaren van X, heeft de inspecteur de hoorplicht geschonden. Volgens de rechtbank was het geschil op het moment van uitspraak toen namelijk nog ‘onder de rechter’. De rechtbank wijst de zaken terug naar de inspecteur. X is het hier niet mee eens. Hij is van mening dat de rechtbank de zaken zelf af had moeten doen en gaat in hoger beroep.
Hof Arnhem-Leeuwarden (V-N Vandaag 2019/2770) oordeelt dat de rechtbank de zaken terecht naar de inspecteur heeft teruggewezen. Het hof merkt daarbij op dat tussen X en de inspecteur verschil van mening bestaat over de feiten en de waardering daarvan voor de beslechting van het geschil: of de activiteiten een bron van inkomen vormen. Er kan dan niet worden gezegd dat X niet is benadeeld door het achterwege blijven van een hoorzitting. Verder wijst het hof nog op de conclusie van repliek in eerste aanleg. X stelt daarin dat de schending van de hoorplicht een onrechtmatige daad oplevert en de schadeplicht een gegeven is. Nu X de rechtbank niet heeft verzocht om zelf in de zaak te voorzien, zijn de zaken terecht teruggewezen naar de inspecteur.
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:115
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hoge Raad
Editie: 25 september