X claimt in zijn IB-aangifte over 2015 en 2016 aftrek voor extra kosten voor kleding en beddengoed voor hemzelf en zijn echtgenote. Volgens Rechtbank Noord-Holland maakt X niet aannemelijk dat ze beiden incontinent zijn. Hij krijgt wel immateriële schadevergoedingen wegens het overschrijden van de redelijke termijn. X overlegt in hoger beroep een nieuwe verklaring van zijn huisarts waaruit, ook volgens de inspecteur, blijkt dat X incontinent is.
Hof Amsterdam oordeelt dat X niet aannemelijk maakt dat zijn echtgenote ook incontinent is. In de eerste verklaring van de huisarts staat namelijk alleen dat sprake is van 'onbedoeld vochtverlies' en dat kan ook iets anders zijn dan incontinentie. Navraag door de inspecteur bij de huisarts leerde dat de echtgenote nooit voor dergelijke klachten is onderzocht of is doorverwezen naar een uroloog. X stelt vergeefs dat de inspecteur geen inhoudelijke vragen aan de huisarts mocht stellen. De inspecteur mag informatie inwinnen bij derden en de huisarts had zich op zijn verschoningsrecht kunnen beroepen. Het beroep van X is deels gegrond omdat X met betrekking tot hemzelf aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor extra kleding en beddengoed. Hij krijgt een proceskostenvergoeding van in totaal € 3666. Het maakt niet uit dat X pas in hoger beroep met een (deels) afdoende verklaring van zijn huisarts kwam. Het stond hem vrij om pas in hoger beroep met die nadere onderbouwing te komen.
Wetsartikelen:
Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 38
Wet inkomstenbelasting 2001 6.17