X bv doet BPM-aangifte voor een exclusieve uit het buitenland afkomstige personenauto. De cataloguswaarde is € 297.739. In de aangifte wordt een CO2-uitstoot vermeld van 388 gram per km. X bv stelt dat € 6.108 teveel BPM is afgedragen omdat de CO2-uitsoot niet hoger mag zijn dan de in art. 9 lid 11 Wet BPM 1992 opgenomen uitstoot van 350 gram per km. In art. 9 lid 11 staat dat als de CO2-uitstoot niet op een bij ministeriële regeling voorgeschreven wijze is aangetoond, deze zonder compressie-ontsteking wordt gesteld op 350 gram per km. Niet in geschil is dat de daadwerkelijke CO2-uitstoot 388 gram per km is. Rechtbank Zeeland-West-Brabant stelt X bv in het ongelijk. X bv stelt in hoger beroep dat van de auto geen certificaat van overeenstemming (CVO) meer beschikbaar is, zodat 350 gram per km het maximum is.
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat een belastingplichtige, in een situatie waarin een CVO ontbreekt, de keuze heeft om aangifte te doen tegen de daadwerkelijke uitstoot die bij een meting wordt vastgesteld of tegen de uitstoot die is opgenomen in art. 9 lid 11 Wet BPM 1992. Aangezien volgens de inspecteur niet kan worden uitgesloten dat bij vergelijkbare auto's, waarvan de uitstoot niet bekend was, geen meting heeft plaatsgevonden en dat bij de bepaling van de verschuldigde BPM is uitgegaan van een uitstoot van 350 gram per km, in strijd met art. 110 VWEU wordt gehandeld als wordt uitgegaan van een hogere uitstoot dan 350 gram per km. Het beroep van X bv is dus gegrond. De inspecteur moet aan X bv rente vergoeden over de teruggaaf van € 6.108 overeenkomstig art. 28c Inv. 1990.
Wetsartikelen:
Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 9
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 110
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingheffing van motorrijtuigen
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch
Editie: 26 februari