Belanghebbende, X, houdt de aandelen in A bv. Medio 2009 emigreert X naar België. De waarde van de aandelen bedraagt op dat moment € 148.908. In 2015 vraagt X om de verkrijgingsprijs van de aandelen vast te stellen. Hij speelt namelijk met het idee om te remigreren. X is van mening dat de verkrijgingsprijs op € 547.178 moet worden vastgesteld. Dit is het verschil tussen de economische waarde van de aandelen en het bij de emigratieaangifte aangegeven vervreemdingsvoordeel (€ 130.908). De inspecteur is van mening dat de verkrijgingsprijs gelijk is aan de historische kostprijs (€ 18.600). Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de regeling van art. 4.25 Wet IB 2001 in casu niet kan worden toegepast. X woont namelijk zowel ten tijde van de aanvraag, als ten tijde van het afgeven van de beschikking, niet in Nederland. De inspecteur heeft de verkrijgingsprijs volgens de rechtbank dan ook terecht vastgesteld zonder rekening te houden met de omstandigheid dat op dat moment sprake was van een remigratie naar Nederland. De rechtbank merkt daarbij nog wel op dat zij zich realiseert dat X geen antwoord op zijn vraag krijgt.
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat de inspecteur de verkrijgingsprijs van de aandelen terecht heeft vastgesteld op de historische verkrijgingsprijs van € 18.600. De inspecteur hoeft namelijk geen rekening te houden met een mogelijke toekomstige remigratie naar Nederland. Vervolgens merkt het hof op dat de remigratie van X per 22 februari 2017 hier ook niets aan af doet. Wel merkt het hof nog op dat X een nieuw verzoek kan indienen, en dat hij zich er van bewust is dat X met deze beslissing geen duidelijkheid krijgt over het door hem gewenste antwoord op de vraag of hem bij zijn remigratie een zogenoemde ‘step up’ moet worden verleend.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 4.25
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch
Editie: 9 mei