Belanghebbende, X bv, is eigenaar van een hotel dat op 1 januari 1997 nog in aanbouw is maar op 1 januari 1998 gereed. De heffingsambtenaar van de gemeente Haarlemmermeer legt aan X bv een initiële WOZ-beschikking op voor het tijdvak 1997-2000 naar een bedrag van € 19,2 miljoen, zijnde de waarde van het hotel in aanbouw en tevens aanslagen OZB naar deze waarde. In 2003 stelt de gemeente via een mutatiebeschikking ex. art. 25 Wet WOZ de waarde van het hotel vast op € 38,5 miljoen, zijnde de waarde na voltooiing van de bouw. De gemeente legt vervolgens in mei 2004 navorderingsaanslagen op over de jaren 1998 t/m 2000 die zijn gebaseerd op deze hogere waarde. Hof Amsterdam oordeelt dat de navorderingsaanslagen 8 weken na het onherroepelijk worden van de mutatiebeschikking zijn vastgesteld en daarmee op grond van art. 18a lid 2 AWR tijdig zijn opgelegd.

De Hoge Raad oordeelt dat navordering na een mutatiebeschikking als bedoeld in art. 25 Wet WOZ die niet dient ter vervanging van een eerder onjuiste mutatiebeschikking, alleen mogelijk is binnen de termijn van art. 16 AWR. De regeling van art. 18a lid 2 AWR, die het mogelijk maakt om binnen 8 weken nadat de nieuwe WOZ-beschikking onherroepelijk is geworden een navorderingsaanslag op te leggen, is niet van toepassing. Dit omdat een mutatiebeschikking ‘sec' (als onderhavige mutatiebeschikking) niet aan te merken is als een herziening als bedoeld in art. 18a lid 2 AWR. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van X bv gegrond en vernietigt de navorderingsaanslagen over 1998 en 1999 die buiten de navorderingstermijn van art. 16 AWR zijn opgelegd.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet waardering onroerende zaken 25

Wet waardering onroerende zaken 22

Algemene wet inzake rijksbelastingen 18a

Algemene wet inzake rijksbelastingen 16