X woont in 2020 in Duitsland en geniet uit Nederland een ontslagvergoeding, AOW-, pensioen- en lijfrente-uitkering voor een totaalbedrag van € 35.008. Hij geeft deze inkomsten aan in zijn Nederlandse aangifte IB/PVV en claimt aftrek van € 4.013 voor kosten van zijn eigen woning in Duitsland. De inspecteur legt een aanslag op zonder deze aftrek en verklaart het bezwaar van X ongegrond. X overlegt een overzicht van Deutsche Bank met betaalde rente en een schuld, en een niet-ondertekende ‘Einkommenserklärung 2020’ waarin staat dat hij € 3.493 aan inkomsten in Duitsland heeft genoten die niet in Nederland belastbaar zijn. In de beroepsfase concludeert de inspecteur dat X ten onrechte als premieplichtig in Nederland is aangemerkt. In geschil is of X kan worden aangemerkt als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige en of hij recht heeft op aftrek van de kosten van zijn woning in Duitsland.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X niet voldoet aan de voorwaarden om als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige te worden aangemerkt. X overlegt geen ondertekende inkomensverklaring van de Duitse belastingautoriteit en maakt ook niet op andere wijze aannemelijk dat hij aan de materiële voorwaarden voldoet. De enkele verklaring van X dat zijn inkomen nagenoeg geheel in Nederland is belast, acht de rechtbank onvoldoende. De rechtbank verklaart het beroep gegrond vanwege de onterechte premieplicht en vermindert de aanslag tot een aanslag waarbij wel IB maar geen PVV wordt geheven.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 7.8
Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Rubriek: Inkomstenbelasting
Editie: 18 december
Informatiesoort: VN Vandaag