Met ingang van 1 januari 2012 is in de Successiewet 1956 (hierna: Sw) de bepaling omtrent de navorderingstermijn voor erfbelasting gewijzigd. Het nieuwe artikel 66, lid 3 Sw bepaalt nu dat de navorderingsbevoegdheid ten aanzien van erfbelasting over buitenlands vermogen niet vervalt.

Voorheen werd in de Successiewet aangesloten bij de algemene regel uit artikel 16, lid 4 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Daarin is neergelegd dat de navorderingstermijn voor in het buitenland aangehouden vermogensbestanddelen twaalf jaar is.

De invoering van de nieuwe wettelijke bepaling maakt onderdeel uit van de bestrijding door Financiën van de zogenoemde Edelweissroute. Via deze Edelweissroute zou het mogelijk zijn om erfbelasting over ‘zwart' vermogen van de erflater te ontduiken.

De Edelweissroute werkt in vogelvlucht als volgt. Een Nederlandse belastingplichtige met ‘zwart' vermogen in het buitenland informeert een door hem benoemde buitenlandse executeur over deze tegoeden doch verzwijgt dit voor zijn erfgenamen. Na zijn overlijden wordt het buitenlandse vermogen niet in de aangifte voor de erfbelasting verantwoord. Vervolgens informeert de executeur eerst twaalf jaar na het overlijden van de belastingplichtige de erfgenamen en wordt het buitenlandse vermogen overeenkomstig de wensen van de erflater verdeeld. De navorderingstermijn van twaalf jaar is dan verstreken en de fiscus kan mitsdien niet meer navorderen. Deze route wordt sinds 2012 dus afgesneden door het introduceren van een onbeperkte navorderingstermijn.

Addertje onder het gras is dat bij de invoering van artikel 66, derde lid, Sw niet is voorzien in overgangsrecht. De Belastingdienst schrijft op haar website dat erfbelasting over buitenlands vermogen altijd kan worden nagevorderd. In feite wordt dus gesteld dat deze nieuwe wetsbepaling onbeperkt terugwerkende kracht heeft.

Dit zou betekenen dat in gevallen waarin de fiscus thans – bijvoorbeeld via een inkeermelding – op de hoogte raakt (of jaren geleden al op de hoogte is geraakt) van ‘zwart' vermogen dat in het verre verleden is verkregen uit een eveneens ‘zwarte' erfenis daarover aan de hand van de nieuwe bepaling kan navorderen, terwijl dat onder de oude regeling (die gold tot 31 december 2011) niet meer mogelijk was.

Mijns inziens is het standpunt dat de fiscus inneemt zowel op grond van de parlementaire geschiedenis bij deze wetswijziging als ook op basis van het nationale rechtszekerheidbeginsel niet houdbaar. Indien immers aan een nieuwe wettelijke bepaling terugwerkende kracht wordt verleend, wordt een regel toegepast op gedragingen die zijn verricht op een moment dat de betreffende regel nog niet bestond. Terugwerkende kracht laat zich slecht verenigen met de (vereiste) kenbaarheid en voorspelbaarheid van het recht in zijn algemeen.

Overigens kan vanuit  Europeesrechtelijk perspectief kritiek worden geuit op deze nieuwe bepaling. Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie van de EU valt af te leiden dat sprake is van strijd met Europees recht indien verschillende termijnen  worden gehanteerd voor binnenlandse en grensoverschrijdende situaties (o.a. HvJ 15 september 2011, V-N 2011/50.31). Er zijn dan ook goede gronden om aan te nemen dat het invoeren van een onbeperkte navorderingstermijn voor ‘buitenland situaties' in strijd is met het vrije verkeer van kapitaal.

Mocht evenwel de onbeperkte navorderingstermijn door de Europeesrechtelijke beugel kunnen, dan ben ik van mening dat de eis van de redelijke voortvarendheid van toepassing is. De fiscus dient op basis van deze verplichting flux te werk te gaan bij het verkrijgen van de inlichtingen die nodig zijn voor het bepalen van de verschuldigde erfbelasting, alsmede bij het voorbereiden en vaststellen van de daaruit voortvloeiende navorderingsaanslag. Navorderen over oude – bij de Belastingdienst al lang bekende – zwarte erfenissen is dan niet mogelijk. Resultaten uit het verleden bieden dan toch garanties voor de toekomst.
 

Informatiesoort: Column

Rubriek: Schenk- en erfbelasting

27

Gerelateerde artikelen