De Hoge Raad oordeelt dat er geen reden is om voor het bijwonen van één zitting twee punten aan X toe te kennen. Het onderzoek ter zitting heeft namelijk plaatsgevonden met het oog op de behandeling van zowel het door de inspecteur ingestelde hoger beroep als het door X ingestelde incidentele hoger beroep.

X doet BPM-aangifte voor een gebruikte personenauto uit een andere EU-lidstaat en draagt de verschuldigde belasting af. Volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant en Hof 's-Hertogenbosch mag X vof in bezwaar en beroep ter bepaling van de afschrijving alsnog kiezen voor de inkoopwaarde als marge-auto. Beide partijen gaan in cassatie. X stelt dat het hof bij het berekenen van de proceskostenvergoeding ten onrechte geen punt heeft toegekend voor het verschijnen van de gemachtigde op de zitting voor het gegrond verklaarde incidentele hoger beroep van X. De Staatssecretaris van Financiën stelt dat X aannemelijk moet maken dat de voertuigen die de basis vormen voor de koerslijst van marge-auto's wat kenmerken betreft beter vergelijkbaar zijn met de personenauto waarop de onderhavige procedure betrekking heeft dan de voertuigen die de basis vormen voor de koerslijst voor btw-auto's. Het hof zou de betreffende stelling van de inspecteur ten onrechte niet hebben behandeld.
 
De Hoge Raad oordeelt dat er geen reden is om voor het bijwonen van één zitting twee punten aan X toe te kennen. Het onderzoek ter zitting heeft namelijk plaatsgevonden met het oog op de behandeling van zowel het door de inspecteur ingestelde hoger beroep als het door X ingestelde incidentele hoger beroep. In een dergelijk geval wordt slechts dus één proceshandeling verricht. De stelling van de inspecteur met betrekking tot het toepassen van de koerslijst van marge-auto's is door het hof behandeld in de onderdelen 4.7 en 4.8 van zijn uitspraak. De aldaar gegeven oordelen geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting (vgl. HR 18 maart 2016, nr. 14/04111, V-N 2016/17.25 r.o. 2.4.3 en HR 18 maart 2016, nr. 14/04112, V-N 2016/17.26 r.o. 2.4.3). Tussen partijen staat namelijk vast dat het op de onderhavige auto rustende rest-BPM € 46 lager is indien deze niet wordt vergeleken met een btw-auto, maar met een marge-auto en dat door het hof eerder is overwogen dat mag worden uitgegaan van een marge-auto. Hierdoor speelt de discussie over de bewijslast geen rol meer. Beide beroepen zijn ongegrond. De Staatssecretaris wordt veroordeeld in de proceskosten van X. Vanwege de samenhang met tien andere zaken wordt deze vastgesteld op € 135 (één elfde van € 1.485).
 
Bron uitspraak
 
Wetsartikelen
 
BPM 1992 Artikel 10
 
 
Datum: 19 mei 2017, zaaknummers 15/04690 en ECLI:NL:HR:2017:915

 

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Belastingheffing van motorrijtuigen

Instantie: Hoge Raad

Editie: 22 mei

2

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen