Op donderdag 9 juni verschijnt nummer 7434. In deze aflevering zijn de volgende bijdragen opgenomen:

  • Prof. mr. dr. P.G.H. Albert en drs. H.J. Meijer - De forfaitaire rendementsheffing: stoot het Ministerie van Financiën zich voor de tweede maal aan dezelfde steen?
    In een ‘overbruggingswet box 3’ wil het kabinet de forfaitaire spaarvariant van het Besluit rechtsherstel box 3 codificeren voor de jaren 2023 en 2024. Volgens de auteurs bestaat er een niet te verwaarlozen kans dat de Hoge Raad de forfaitaire spaarvariant als strijdig met het EVRM zal aanmerken en, net als in het Kerstarrest, rechtsherstel zal bieden. Het verschil tussen het forfaitaire rendement van plm. 5,5% voor ‘overige bezittingen’ (o.a. aandelen, onroerende zaken en vorderingen) en het individuele werkelijke rendement zal in veel gevallen onaanvaardbaar groot zijn. Dit terwijl er een even doeltreffende als eenvoudige oplossing voorhanden is: vorm box 3 om tot een tijdelijke, beperkte vermogensbelasting. Zo wordt een nieuwe stortvloed aan procedures voorkomen, alsmede het risico op rechtsherstel.
  • Prof. mr. G.T.K. Meussen - De toepassing van het evenredigheidsbeginsel in het materiële belastingrecht, ofwel de menselijke belastingrechter
    In fiscale wetgeving zijn tal van voorbeelden te vinden van onrechtvaardige, oneerlijke en draconische wetgeving. De vraag is onder welke omstandigheden de rechter de scherpe kantjes van deze wetgeving voor de belastingplichtige weg kan nemen. Na de Toeslagenaffaire en de ommezwaai van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, is de vraag actueel geworden in hoeverre het evenredigheidsbeginsel ex art. 3:4 lid 2 Awb ook voor het materiële belastingrecht soelaas kan bieden. De tijdgeest is aan het veranderen. Naast de maatschappelijke roep om een menselijke belastinginspecteur, is er ook een roep om een menselijke rechter. Deze bijdrage doet een poging om in die nieuwe rol van de rechter enige helderheid aan te brengen.
  • H. de Ruijter MSc - Hybride entiteiten onder het MLI en het belastingverdrag Nederland-België
    Sinds 1 januari 2022 is het Multilateraal Instrument (MLI) van toepassing op het belastingverdrag Nederland-België. In deze bijdrage gaat de auteur in op de twee specifieke protocolbepalingen van dit verdrag die situaties van dubbele (niet-)heffing beogen op te lossen bij zogeheten hybride entiteiten. In de relatie tussen Nederland en België is daarvan onder meer sprake bij de VOF of CV. Deze protocolbepalingen zijn vervangen door de toepassing van art. 3 MLI. Het is daarbij maar de vraag of het MLI op dit punt een verbetering brengt.
  • Rubriek Parlementair


Binnenkort in het Weekblad

De kwijtscheldingswinstvrijstelling in de vennootschapsbelasting vanaf 2022
Door de wijziging van de regels voor verliesverrekening beantwoordt de kwijtscheldingswinstvrijstelling vanaf 2022 voor de vennootschapsbelasting niet meer aan haar doelstelling. In deze bijdrage is door dr. J.H.M. Arts een voorstel uitgewerkt voor een aanpassing van de kwijtscheldingswinstregeling in de vennootschapsbelasting om deze onder de nieuwe verliesverrekeningsregels wel weer aan haar doelstelling te laten voldoen.

Aftrek en herziening van btw bij voorgenomen maar afgeblazen activiteiten
Het is vaste rechtspraak dat zij die een nieuwe ondernemersactiviteit starten vanaf de eerste uitgave recht op aftrek van voorbelasting hebben en dat die aftrek bovendien behouden blijft indien de beoogde activiteit uiteindelijk geen doorgang vindt. Het HvJ EU bevestigde deze vaste rechtspraak recent in de zaak Skellefteå maar voegde toe dat de oorspronkelijke aftrek bij afgeblazen activiteiten mogelijk moet worden herzien op basis van art. 184 en 185 Btw-richtlijn. Hiermee roept het HvJ EU de vraag op of de herzieningsbepalingen in voorkomende gevallen de omvang van het aan startende ondernemers toegekende aftrekrecht tot nihil kunnen verminderen indien het nooit tot belastbare handelingen komt. In deze bijdrage gaan prof. dr. S.B. Cornielje en prof. dr. H.W.M. van Kesteren in op deze vraag.

 

Producten: WFR-signaleringen

4