Op donderdag 8 september 2022 verschijnt nummer 7444. In deze aflevering zijn de volgende bijdragen opgenomen:

  • Prof. dr. S.J.C. Hemels - Manels: niet van deze tijd, ook niet in de fiscaliteit!
    Manels, bijeenkomsten met louter mannelijke sprekers, zijn niet ongebruikelijk in fiscaal Nederland. Dit heeft diverse nadelen. Meerdere internationale organisaties, waaronder de OESO, hebben zich daarom tegen manels gekeerd. De auteur streeft met deze constructief bedoelde bijdrage naar grotere bewustwording. Zij bespreekt een paar recente manel-voorbeelden en geeft praktische tips aan fiscale congresorganisatoren, voor manels benaderde sprekers, congres-­financiers èn vrouwen om er samen voor te zorgen dat ook in Nederland het fiscale manel verleden tijd wordt.
  • Drs. H.J. Meijer - Het taboe op het belasten van vermogenswinsten
    Hoe komt het dat de fiscale behandeling van vermogen zo strijdig is met het draagkrachtbeginsel? Dat gold voor de Wet IB 1964 en dat geldt voor de Wet IB 2001. Er lijkt sprake te zijn van een taboe op de belastbaarheid van vermogenswinsten van particulieren. De auteur evalueert vijf (drog)redenen die hiertegen worden aangevoerd. Als gevolg van de rechterlijke verwerping van de forfaitaire rendementsheffing is die belastbaarheid toch aanstaande. Er zal iets verzonnen moeten worden voor het onvermogen van de Belastingdienst op het gebied van controle en handhaving.
  • Mr. dr. G.K. Fibbe - Over de fiscale relevantie van het Überseering-arrest en de toepassing van buitenlands recht
    Momenteel is een procedure aanhangig bij de Hoge Raad over een BV waarvan de werkelijke leiding is verplaatst naar Portugal. In geschil is of deze BV in Portugal binnenlands belastingplichtig is en onder het verdrag als verdragsinwoner van Portugal is aan te merken. Onder verwijzing naar het Überseering-arrest van het Hof van Justitie stelt de staatssecretaris dat belanghebbende haar rechtsvorm niet heeft aangepast aan die van een Portugese rechtspersoon en dus niet als zodanig als binnenlands belastingplichtige rechtspersoon kan worden erkend in Portugal. De auteur is van mening dat het Überseering-arrest tot het oordeel dwingt dat Portugal de rechtspersoonlijkheid die het ontleent aan het Nederlandse oprichtingsrecht moet erkennen, maar slechts voor toepassing van het Portugese privaatrecht. De vraag die in casu rijst is of Portugal deze rechtspersoonlijkheid ook voor toepassing van de Portugese belastingwetgeving moet erkennen. Dit is niet noodzakelijkerwijs het geval en hoe landen hiermee omgaan vergt een buitenlandsrechtelijke analyse. De auteur doet de suggestie om in dergelijke kwesties waar complex buitenlands belastingrecht moet worden uitgelegd, te werken met een onafhankelijke deskundige-opinie. Nu het Nederlandse belastingrecht in toenemende mate verweven raakt met buitenlands belastingrecht, denk aan Afdeling 2.2a Hybridemismatches, wordt ook de taak van rechters uitdagender om in onderhavige gevallen zelf, al dan niet met secundaire rechtsbronnen, de buitenlandse rechtsgronden aan te vullen.
  • Rubriek Parlementair
  • Shu-Chien Chen - Towards a Neutral Formulary Apportionment System in Regional Integration
    Op 15 september 2022 promoveert Shu-Chien Chen aan de Erasmus University Rotterdam op het proefschrift ‘Towards a Neutral Formulary Apportionment System in Regional Integration’

Binnenkort in het Weekblad

De onzakelijke lening: een nieuw oordeel van de Hoge Raad en een ouder debat in de literatuur

In dit artikel gaat mr. dr. G.C. van der Burgt in op een recent arrest waarin de Hoge Raad heeft geoordeeld over de waardering van vervallen rente op een onzakelijke lening bij de schuldenaar. De auteur onderzoekt ook de vraag of de Hoge Raad met zijn oordeel duidelijkheid heeft verschaft over het ‘afhandelingstijdstip’ van de onzakelijke lening (hoofdsom). Nadat de auteur tot de conclusie komt dat het antwoord ontkennend is, werkt hij, voortbordurend op eerdere bijdragen in de literatuur, zijn visie op dat afhandelingstijdstip uit.

De bijzondere standstill-bepaling in de mijnbouwheffingen

Inmiddels is uitgelekt dat in het koopkrachtakkoord is afgesproken de “mijnbouwheffingen” te verhogen. Details zijn nog niet bekend, maar het kabinet heeft eerder aangekondigd te onderzoeken of het winstaandeel of de cijns in de Mijnbouwwet kan worden verhoogd. In de brief is ook aangegeven dat artikel 55 Mijnbouwwet dan (tijdelijk) buiten werking moet worden gesteld. Het artikel gaat in op de achtergrond van deze bepaling, die juist expliciet beoogt mijnbouwbedrijven gedurende lange tijd zekerheid te verschaffen over met name de hoogte van de mijnbouwheffingen. Mr. M. Knops concludeert dat een (tijdelijke) buiten werkingstelling van artikel 55 Mijnbouwwet op gespannen voet staat met het rechtszekerheidsbeginsel en ook het investeringsklimaat geen goed zal doen. De (gewijzigde) politiek-maatschappelijke wens voor een hogere heffing is alleszins begrijpelijk, maar vanuit juridisch oogpunt verdient een andere route de voorkeur. Daarbij kan een wetsvoorstel uit 1982 als voorbeeld dienen.

Producten: WFR-signaleringen

9