Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt in hoger beroep dat aftrek van de hypotheekrente slechts mogelijk is voor zover deze op X drukt. Daarvan is geen sprake voor zover de rente niet uit de door haar ontvangen alimentatie is voldaan. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Mevrouw X en de heer B zijn huwelijkse voorwaarden aangegaan, waarbij iedere gemeenschap van goederen is uitgesloten. In 2008 koopt X een NSW-landgoed, waarop een vrijstaand landhuis en een woonhuis staan. De koopprijs van het landhuis is € 1.500.000 en die van het woonhuis € 440.000. Het landgoed staat op naam van X, omdat B claims vreest uit hoofde van zijn deelname aan een maatschap. De hypothecaire leningen van in totaal € 3.000.000 staan op beider naam en zij zijn beiden hoofdelijk aansprakelijk. In 2012 scheiden X en B. In het echtscheidingsconvenant is afgesproken dat B maandelijks 12.000 euro betaalt aan X, hiervan is 6.000 euro alimentatie en 6000 euro rentevergoeding vanwege een dringende verplichting van moraal en fatsoen. X blijft in het landhuis wonen, zolang het landgoed niet is verkocht. In 2015 krijgen derden het woonhuis in bruikleen, die zich verplichten om voor het onderhoud zorg te dragen. In geschil is of X de rentelasten in 2015 desondanks geheel kan aftrekken. Rechtbank Gelderland wijst de zaak terug naar de inspecteur. X gaat in hoger beroep.
Hof Arnhem-Leeuwarden (V-N 2021/29.1.2) oordeelt dat aftrek van de rente slechts mogelijk is voor zover deze op X drukt. Daarvan is geen sprake voor zover de rente niet uit de door haar ontvangen alimentatie is voldaan. De rente is voor het meerdere door B voldaan. Het 'kasrondje' via hun en/of-rekening maakt dit niet anders. Het woonhuis wordt bewoond door derden, zodat de rentelasten in zoverre ook niet aftrekbaar zijn. De hele hypotheekschuld op het woonhuis kan X als schuld in box 3 in aanmerking nemen, zodat haar inkomen uit sparen en beleggen met € 6000 (4% van € 150.000) wordt verlaagd. Het beroep van X is deels gegrond.
X gaat in cassatie, maar legt geen toereikende volmacht over. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.110