Hof Den Haag oordeelt in hoger beroep dat mevrouw X er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat zij haar in Suriname wonende zoon in belangrijke mate in het levensonderhoud heeft voorzien.

Belanghebbende, mevrouw X, heeft een in 1981 geboren zoon, B, die in 2009 Suriname woont. X stelt dat zij B in dat jaar financieel heeft ondersteund. De inspecteur accepteert de aftrek wegens uitgaven voor levensonderhoud van B niet. Rechtbank Den Haag stelt de inspecteur in het gelijk. Zo is door X niet aannemelijk gemaakt wat de omvang is van de kosten van levensonderhoud van B. Ook de stelling dat B niet in zijn eigen onderhoud kon voorzien, is niet onderbouwd met enig bewijs. Er kan dus niet worden getoetst of X zich redelijkerwijs gedrongen moest voelen tot het doen van de uitgaven. X gaat in hoger beroep. Een Surinaamse inspecteur der Directe Belastingen heeft inmiddels schriftelijk verklaard dat B in 2009 en 2010 geen inkomen heeft genoten en geen vermogen bezit. Hof Den Haag oordeelt dat X er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat zij B in belangrijke mate in het levensonderhoud heeft voorzien. Er is namelijk nog steeds niet inzichtelijk gemaakt wat de omvang van de totale kosten voor het levensonderhoud van B in 2009 is geweest en evenmin waaraan de gelden door B per kwartaal specifiek zijn besteed. Het beroep van X is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 6.13

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Hof Den Haag

Editie: 11 augustus

2

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen