De Hoge Raad oordeelt dat tegen de mededeling van de griffier, dat de rechtbank niet zal beslissen op het verzoek van X om een proceskostenvergoeding voor de verzetsprocedure, geen rechtsmiddel openstaat. 

Belanghebbende, X, stelt beroep in tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting. Na vernietiging van die aanslag door de heffingsambtenaar van de gemeente Utrecht, trekt X zijn beroep in en verzoekt hij de rechtbank om een proceskostenvergoeding. De rechtbank wijst het verzoek toe in een verkorte uitspraak. Tegen deze uitspraak doet de heffingsambtenaar verzet. De rechtbank stelt X in kennis van het verzet, zonder hem te vragen om een reactie op het verzetschrift of hem anderszins te betrekken in de verzetsprocedure. X besluit toch een inhoudelijke reactie te geven op het verzet en verzoekt daarbij de rechtbank een proceskostenvergoeding toe te kennen ter zake van de behandeling van het verzet. Nadat de heffingsambtenaar het verzet heeft ingetrokken, verzoekt X de rechtbank om alsnog te beslissen op haar verzoek om een proceskostenvergoeding ter zake van de behandeling van het verzet. De griffier van de rechtbank bericht X dat nu het verzet is ingetrokken, er geen bevoegdheid meer is voor de rechtbank om uitspraak te doen op dit verzoek. De Hoge Raad oordeelt dat tegen de mededeling van de griffier, dat de rechtbank niet zal beslissen op het verzoek van X om een proceskostenvergoeding voor de verzetsprocedure, geen rechtsmiddel openstaat. Het cassatieberoep van X is dan ook niet-ontvankelijk. Ten overvloede merkt de Hoge Raad op dat geen recht bestaat op een proceskostenvergoeding voor een ongevraagde reactie op een verzetschrift.  

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 8:75

Wet op de rechterlijke organisatie 78

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 11 augustus

2

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen