De Kennisgroep successiewet heeft een standpunt gepubliceerd over de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) en de gevolgen van een splitsing voor het bezitsvereiste voor de BOR en het voortzettingsvereiste voor de BOR. Een splitsing kan van invloed zijn op de bezitstermijn en het voortzettingsvereiste.

In de casus gaat het om aandeelhouders X en Y die via hun persoonlijke holding, X bv en Y bv, een belang van 50% houden in tussenholding, TH bv. TH bv bezit alle aandelen in G bv en F bv. Door de toerekeningsregel van art. 35c lid 5 SW 1956 drijven X bv en Y bv voor de BOR elk voor 50% de ondernemingsactiviteiten in G bv en F bv. Door middel van een ruziesplitsing wordt TH bv gesplitst in THX bv en THY bv. THX bv verkrijgt alle aandelen in G bv en THY bv alle aandelen in F bv. X bv houdt na de splitsing alle aandelen in THX bv en Y bv alle aandelen in THY bv.

Als door een splitsing een groter gedeelte van een onderneming wordt toegerekend aan de vennootschap, waarvan de aandelen worden verkregen, vangt voor dat deel een nieuwe bezitstermijn aan. Het feit dat door de splitsing een belang in een onderneming wordt geruild voor een belang in een andere toegerekende onderneming doet daar niet aan af. Ook wordt door de splitsing deels niet voldaan aan het voortzettingsvereiste als door de splitsing een kleiner gedeelte wordt toegerekend aan de vennootschap. Ook hier is dit niet anders als een belang is geruild voor een ander belang.

Lees ook het thema De bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) in de Successiewet.

Wetsartikelen:

Successiewet 1956 35e

Uitvoeringsregeling schenk- en erfbelasting 9

Successiewet 1956 35d

Successiewet 1956 35c

[Nieuwsbron]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Schenk- en erfbelasting, Vennootschapsbelasting

Regelgevende instantie: Belastingdienst

Editie: 10 juli

122

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen