De Kennisgroep successiewet stelt dat de uitbreiding van een objectieve onderneming niet leidt tot aanvang van een nieuwe bezitstermijn voor de BOR als sprake is van één onderneming. De aanleiding voor het ingenomen standpunt zijn twee arresten van de Hoge Raad van 29 mei 2020.

De Hoge Raad oordeelde op 29 mei 2020 (V-N 2020/26.12 en V-N 2020/26.13) dat de bezitseis bij de BOR per objectieve onderneming moet worden aangelegd. Bij uitbreiding van een objectieve onderneming door aankoop van een andere onderneming, leidt dit niet tot aanvang van een nieuwe bezitstermijn als sprake is van één onderneming. Dit geldt ook voor een uitbreiding van een onderneming door een activa-passiva transactie. De uitleg van de kennisgroep van vóór de arresten, dat bij een uitbreidingsaankoop van een objectieve onderneming een nieuwe bezitstermijn voor deze aankoop aanvangt, is daarmee niet langer van toepassing. Het oordeel van de Hoge Raad kan ook gelden voor een IB-ondernemer. Van belang is of de bijgekochte onderneming op het tijdstip van de schenking of vererving geheel is opgegaan in de bestaande onderneming. Alsdan is voor de bijgekochte onderneming ook voldaan aan de bezitseis. Dit hangt af van de feiten en omstandigheden van het geval. Volgens de kennisgroep vangt bij een uitbreiding van de subjectieve gerechtigdheid tot een onderneming wel een nieuwe bezitstermijn aan.

Lees ook het thema De bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) in de Successiewet.

Wetsartikelen:

Successiewet 1956 35d

[Nieuwsbron]

Rubriek: Schenk- en erfbelasting

Editie: 5 oktober

Informatiesoort: VN Vandaag

664

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen