Rechtbank Den Haag beslist dat de territoriale begrenzing van de fiscale eenheid voor de omzetbelasting niet strijdig is met de vrijheid van vestiging.

Belanghebbende, X, is een fiscale eenheid voor de omzetbelasting en is gevestigd in Nederland. X is onderdeel van een grensoverschrijdend concern, waarvan de moedervennootschap in Duitsland is gevestigd. Aan X zijn door de in Duitsland gevestigde moedermaatschappij kosten doorberekend voor aan haar verrichte diensten. X heeft over die kosten een bedrag aan verlegde omzetbelasting op aangifte voldaan. X heeft een pro rata recht op aftrek van 2% zodat per saldo daarom slechts dat percentage van de verlegde omzetbelasting als voorbelasting in aftrek kan worden gebracht. X stelt dat sprake is van een belemmering van de vrijheid van vestiging. Zij kan geen fiscale eenheid vormen met de in Duitsland gevestigde moedervennootschap. Door de territoriale begrenzing van de fiscale eenheid wordt zij geconfronteerd met een belastingheffing die er anders niet was geweest. Bij een fiscale eenheid worden onderlinge prestaties immers niet belast.

Rechtbank Den Haag beslist dat X niet wordt belemmerd in haar vrijheid van vestiging. Als daar al sprake van zou zijn, dan zou dat volgens de rechtbank een belemmering zijn van de vrijheid van vestiging van de moedermaatschappij en niet van X. X is immers reeds gevestigd in Nederland en wordt door deze belastingheffing niet belemmerd in haar vrijheid om zich elders te vestigen. Het beroep van X is ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie 49

Wet op de omzetbelasting 1968 7 lid 4

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Europees belastingrecht, Omzetbelasting

Instantie: Rechtbank Den Haag

Editie: 17 februari

7

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen